Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij hief zijn aangezicht op naar het venster, en zeide: [60]Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie [61]kamerlingen. 60. Dit sprak Jehu tot degenen, die bij Izebel waren, vragende of iemand van hen zijn zaak toegedaan was. 61. Dat is, jonkers, edellieden, hofofficieren, die in het gezelschap van Izebel waren, waar zij uit het venster keek. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk gesnedenen, hoedanig de kamerlingen der koninginnen en prinsessen in die tijden meest waren, en zulken mogen dezen geweest zijn. Zie Gen.37:36.